Wat je ziet wordt voor 1/6 deel bepaald door je ogen, de overige verwerking vindt in de hersenen plaats. Wat we zien wordt namelijk niet alleen bepaald door wat de ogen waarnemen, maar ook door herinnering, verwachting en wat we ruiken of proeven.
Het oog vangt het licht op uit de omgeving, dat komt binnen via het hoornvlies en wordt geprojecteerd op het netvlies. Hier wordt het door ongeveer 6 miljoen lichtgevoelige zintuigcellen in de vorm van kegeltjes en staafjes omgezet naar beeld.
Kijken doen we niet bewust, in een fractie van een seconde gaat het licht door naar je hersenen, daar wordt er pas een beeld van gemaakt. Ogen geven 3 tot 5 keer per seconden een signaal door naar de hersenen, dat is veel minder dan een camera. Zelfs de meest eenvoudige camera geeft meerdere beelden per seconden door aan het apparaat.
Voor het zien van diepte maken onze hersenen gebruik van het feit dat we twee ogen hebben. Er komen in de hersenen twee plaatjes binnen die een klein beetje van elkaar verschillen, van deze verschillen maken onze hersenen gebruik om de positie van wat we zien te bepalen en dus ook om diepte te zien.
Wist je dat?
Het beeld dat we zien wordt op zijn kop geprojecteerd op je netvlies en je hersenen zetten dit beeld weer rechtop. Als je nu een bril zou opzetten die alles op zijn kop zet, hebben de hersenen ongeveer twee weken nodig om te zorgen dat je alles weer “gewoon” ziet.